30 april 2009, voor ‘Tsjoemp’, cluborgaan van basketballvereniging Harlemlakers
De familie Te Velde was en is een echte basketballfamilie. Zes broers en zussen, van wie er vier basketballden of nog steeds basketballen. En van wie er twee de eredivisie haalden: Jos en Okke. Jos speelde één jaar op het hoogste niveau; Okke vijftien. In die periode schoot hij in alle sporthallen de sterren van de hemel, werd vier keer landskampioen en speelde in totaal 106 A-interlands.
Jos, jij was het eerste basketballende lid van de familie Te Velde. En jij hebt de anderen meegesleept? Hoe snel ging dat?
Jos: “Michiel kwam pas later en Karin ook. Maar jij kwam volgens mij al wel vrij snel. Hoewel, als jij pas op je twaalfde bent begonnen, heeft dat nog wel een jaar of vier geduurd.”
Jij voetbalde toch voor die tijd, Okke?
Okke: “Ja, bij FC Badhoevedorp. Maar er waren basketballtoernooien op school. Ik zat op de Nassauschool. Het voetbal werd steeds afgelast. Dan werd je zaterdagochtend wakker van: ha een wedstrijd, en dan bleek het niet door te gaan. Daarnaast vond ik het na vier jaar wel genoeg met het voetbal.”
Jij wist doordat Jos basketballde al wel wat basketball te bieden had?
Okke: “Nee, want ik ging niet mee.”
Maar omdat zij basketballde, lag het wel redelijk voor de hand dat jij ook ging basketballen?
Okke: “Ik vond het so wie so leuk. En omdat zij het ook deed, werd het wel makkelijker om ook te gaan. Ik heb toen nog één jaar welpen gespeeld.” (De huidige U10/U12, FV.)
En toen jullie allebei aan het basketballen waren, breidde de basketballfamilie Te Velde zich verder uit?
Okke: “Ja. Maar Michiel was pas 17 toen hij begon.”
Jos: “Karin is ook pas later begonnen. Die heeft eerst nog ritmisch gym gedaan.”
Okke, jij hebt het basketball ontdekt door die toernooien op de lagere school. Daar waren trainers van Kombij (het tegenwoordige Harlemlakers, FV) bij betrokken, toch?
Okke: “Ja, Joep (Hartman, toenmalig bestuurslid, FV) was daarbij, en mijn toenmalige meester ook. Die heeft nog steeds zoiets van: ik heb Okke ontdekt.”
Daar ben jij het dus niet mee eens.
Okke: “Ach, iedereen mag dat zeggen, hoor.”
Jos (lachend): “Eigenlijk heb ik hem ontdekt… Dat was in de tijd dat wij een basket aan het huis hadden vastzitten. En eerst versloeg ik je nog wel.”
Okke: “Aan de zijkant van het huis had je een muur, en daar hing een ring aan. En toen op een gegeven moment de Startbaan, een school aan de andere kant van Badhoevedorp, ging verbouwen, was op een gegeven moment alles weg, behalve een basket die er nog hing. Die hebben we er toen afgeschroefd met bord en al, en zijn met dat ding achterop de fiets door Badhoevedorp gereden. En hebben hem toen bij ons tegen de muur geplakt.”
Jos: “En toen gingen we steeds wedstrijdjes doen. Schieten vanuit vier hoeken. De eerste twee hoeken won ik nog wel, maar de derde, dat was Okke’s hoek. En op een gegeven moment had hij zijn schot dusdanig ontwikkeld, dat het helemaal niet meer lukte. En zeker vanaf die afstand waarvandaan hij schoot. Driepuntafstand zo’n beetje, denk ik.”
Okke: “Ja, ik ging steeds verder staan natuurlijk. Want van dichtbij ging alles raak.”
Dus daar heb je je schot eigenlijk ontwikkeld.
Okke: “Door ongelooflijk vaak te schieten. De school was in de buurt, en als ik dan tussendoor een uurtje vrij had, ging ik schieten.”
Wat is ‘ongelooflijk vaak schieten’?
Okke: “Vijf, zes uur per dag.”
Jos: “Als wij in huis zaten, hoorden we alleen maar: boink, boink, boink…”
Okke: “Altijd als ik kon schieten, schoot ik.”
Zeven dagen in de week?
Okke: “Zeven dagen in de week. Als ik vrij was, schoot ik. Altijd.”
Jos: “Hij had ook altijd een bal bij zich.”
Okke: “Als ik ’s ochtends wakker werd, ging ik meteen schieten.”
Alleen schieten? Niet dribbelen of zoiets?
Okke: “Ja, ook. Maar vooral schieten. Wat dribbelen betreft… ik weet nog dat ik een keer naar Eric Boter ging, die toen in de Ohmstraat woonde. Dat was een paar straten verder. Dan ging door die straten dribbelen, en ik weet mijn record nog: 1.210 keer door mijn benen dribbelen. Zonder te missen. Zonder de bal kwijt te raken. Ben ik een kwartier mee bezig geweest.”
Hield je dat soort records ook bij als je ging schieten?
Okke: “Ja. Honderd keer schieten, en dan kijken hoe veel je er raak schoot.”
En?
Okke: “Dik in de negentig altijd. Tweeënnegentig, of 96. En altijd zonder bord.”
Er zat geen bord achter?
Okke: “Jawel.”
Maar dat gebruikte je niet. Van welke afstand schoot je?
Okke: “Van elke afstand.”
Gevarieerd dus. En dan schoot je meer dan 90 procent raak.
Okke: “Ja. (Droogjes:) Je moet het ergens van leren, hè… Ik weet nog: op een dag begon ik met 89 rake schoten, daarna 92 en dan die 96. Elke keer jezelf proberen te verbeteren.”
Heb je wel eens 100 uit 100 geschoten?
Okke: “Met vrije worpen wel. Maar dat was later.”
En wat was je langste serie rake schoten achter elkaar? Vrije worpen of wat dan ook?
Okke: “Ik heb ooit tot twee keer toe 111 vrije worpen achter elkaar raak geschoten.”
Tot twee keer toe.
Okke: “Ja. (Lachend:) Kon ik die tweede keer naar 112, miste ik wéér na 111. En driepunters, die nam ik vaak in vijf series van vijf. (Wijst naar vijf verschillende plaatsen, à la driepuntcontest, FV.) Schoot ik dan alle 25 raak. Maar dat was toen ik in de eredivisie bij Den Helder speelde. Eén keer op training heb ik ook iets van 53 uit 55 driepunters raak geschoten. Ik was altijd aan het schieten, ook vóór de training.”
Hoe lang heb je dat zo intensief gedaan? Gedurende je hele carrière, ook toen je eredivisie speelde? Of werd het toen minder?
Jos: “Toen trainde je al zo veel, toen was je niet meer op straat bezig.”
Okke: “Wel toen ik nog thuis woonde. In de Canadians-tijd.”
Tot welke leeftijd heb je thuis gewoond?
Okke: “Tot mijn drieëntwintigste.”
Jos: “Toen we allemaal het huis uit waren, zei mijn vader: hèhè, nu kunnen er weer rozen staan. Die hadden er altijd gestaan, maar dat kon niet meer toen daar die basket kwam te hangen.”
Okke: “We trainden vier keer in de week bij Canadians. Op woensdag waren we vrij. Ik weet nog dat ik dacht: wat moet ik nu gaan doen?”
Dan kon je toch iets voor jezelf gaan doen?
Okke: “Dat deed ik dan ook wel.”
Al met al heb je dat trainen op schieten dus een jaar of tien volgehouden, zeg ik even kort door de bocht.
Okke: “Ja.”
(Als ik later thuis ben, maak ik nog even een rekensommetje. Stel: Okke heeft tien jaar lang elke dag vijf uur individuele schottraining gedaan. Stel: hij nam gemiddeld vijf schoten per minuut. Dat is: 1.500 schoten per dag en 10.500 schoten per week. Ga je er van uit dat hij dat 40 weken per jaar deed, dan kom je aan 420.000 schoten per jaar. Maal tien is 4.200.000 schoten. Nog los van alle schoten die hij nam in de volgende tien jaar, en de schoten die hij nam tijdens groepstrainingen en wedstrijden! Zullen we zeggen 15 miljoen allers bij elkaar?)
Okke: “Na die tien jaar heb ik ook nog wel schottraining gedaan, maar – het klinkt misschien gek: op een gegeven moment was er niet meer zo veel te oefenen. Ik ging wel eens met Rolf Franke trainen op Uilenstede. Met z’n tweeën ’s ochtends een schottraining doen. Dan kwam ik zo’n zaal in en kòn bijna niet missen. Kijk, het gaat gewoon om dat gevoel hebben. Ja, en dan schoot ik een keertje mis. Ja, je kunt wel door blijven gaan, maar…”
Op een gegeven moment weet je van jezelf: het is alleen een kwestie van onderhouden. En: wat heeft het nog voor zin om al die duizenden schoten te nemen…
Okke: “Ja, op een gegeven moment krijg je andere interesses. (Ik denk nu aan meisjes, uitgaan, feesten, FV.) Dan ga je kijken: als ik die bal nou naar de ring gooi, gooi ik hem dan meer richting voorkant van de ring, of meer naar rechts of naar links? Dan ga ja kijken hoe je de bal zo kan schieten dat je hem meteen weer terugkrijgt.”
Maar dat is niet iets dat je in een wedstrijd doet…
Okke: “Nee, klopt.”
Dan ga je meer de details zoeken, om het een beetje leuk te houden.
Okke: “Ik ging bijvoorbeeld met Marco de Waard in Den Helder vóór de training driepunters schieten. Schoot hij uit de ene hoek en ik uit de andere hoek. Maar vlak achter elkaar. De eerste liet dan het netje zodanig omhoog springen, dat de ander dwars door de ring kon schieten. Omdat er geen weerstand van een hangend netje meer was.” (Jos schudt licht misprijzend het hoofd, FV.)
Ik mag aannemen dat Okke de enige in de familie is geweest die er zo totaal fanatiek, misschien wel verslaafd mee bezig is geweest?
Jos: “Ja.”
Jos, je zei net: ‘we hoorden de hele tijd dat geboink tegen de muren als hij stond te schieten’. Werden jullie daar niet helemaal krankjorem van?
Okke: “Dat vraag ik me nou ook wel eens af. Want ik vind dat toch wel knap.”
Heb je het nooit gevraagd dan?
Okke: “Nee.”
En… Jos?
Jos: “Het wàs gewoon zo.”
Jullie wisten niet beter…
Okke: “Mijn ouders zijn wel zo van: zo is het nou eenmaal.”
Jos: “Ja. En: het gaat wel weer over.”
Misschien is het een beetje vergelijkbaar met dat oudere echtpaar dat vlak langs de spoorwegovergang bij het oude treinstation Sloterdijk woonde. Elke tien minuten klonk het geklingel en raasde er een trein langs hun huis. Ze wisten niet beter. Tòtdat het oude station werd vervangen door het nieuwe station Sloterdijk, een eind verderop. Toen keken ze elke tien minuten uit het raam en vroegen ze zich af waar in ’s hemelsnaam de trein bleef.
Jos: “Ach, de buurvrouw kwam wel eens om te zeggen dat ze liever niet wilde dat we de bal tegen haar muur gooiden.”
Okke: “Maar ik stond ook wel eens vanuit haar voortuin te schieten.”
Jos: “Ja, dan had je meer afstand.”
Als ze niet thuis was, neem ik aan?
Okke: “Ja. En dat was nogal vaak het geval. Wel een leuke buurvrouw trouwens.”
Het was dus gewoon een gegeven. Het was misschien zelfs wel raar als hij niet stond te schieten.
Jos: “Hij had altíjd een bal. Altijd. En nu… gaan zijn kinderen basketballen.”
Maar die zijn er nog niet op dezelfde manier als Okke mee bezig, neem ik aan.
Okke: “Nee, maar je hebt nu ook allerlei dingen die we vroeger niet hadden. Televisie was er niet ’s middags.”
Geen gameboy, internet…
Okke: “Dat hadden we allemaal niet. Dat is wel een verschil, hoor. Ja, je had Van Gewest Tot Gewest op televisie. En als je mazzel had, was er soms een film van Errol Flynn.”
Jos: “Of Skippy, op zondag.” (Voor de wat jongere lezers: dat was een reuzenkangoeroe die goed was in het opsporen van misdadigers en kinderen in nood, FV.)
Okke: “Ik was vaak avonden thuis dat er helemaal niks op televisie was. Nou, dan ging ik maar ballen. Wat had je anders te doen?”
Jos: “Heel af en toe zie je nu kinderen die die drive wèl hebben. Die altijd in de hal zijn. Isabella Slim bijvoorbeeld.”
Okke: “Ik heb eens een keer een interview gegeven waarin het vooral ging over de vraag waarom ik het spelletje basketball zo leuk vond. Toen heb ik uitgelegd wat voor mij de schoonheid van het spel was.”
Wat heb je toen verteld?
Okke: “Gewoon… puur het gevoel dat je hebt als een bal door een ring gaat. En basketball heeft natuurlijk heel veel van dat soort facetten. Een schot blocken is leuk, rebounden is leuk, passen is leuk… Dribbelen op een bepaalde manier, mensen op het verkeerde been zetten… àlles is leuk aan het spelletje. Ik heb tegenwoordig tennisles op dinsdag, en daar merk ik ook weer dat ik àlles leuk vind. Dat ik er alles voor doe om ervoor te zorgen dat ik het ga leren. Om het goed te doen. Dan heb je het over een enthousiaste en volledige overgave. Dat was vroeger ook al zo. Elke oefening die we deden op trainen vond ik leuk. Echt alles. Het maakte niet uit. Als ik maar bezig was met een bal.”
En jij vond die training juist niet zo leuk, Jos.
Jos: “Nee… (Lachend:) Ik wilde gewoon partijtje doen.”
Okke: “Vond ik ook wel leuk, maar er waren ook andere leuke spelletjes.”
Jos: “Maar ik heb wèl hele goeie trainers gehad, die een hele goede training in elkaar zetten. Als we elke week dezelfde training hadden, had ik zoiets van: dat heb ik wel gezien. Aan de andere kant: ik heb ook een aantal jaren met een aantal dames zonder trainer gespeeld. Hebben we alleen maar partijtje gedaan.”
Okke: “Ik ben benieuwd hoe dat nu zal gaan bij míjn kinderen. Hoe ze het gaan oppakken. Die hebben op dit moment nog niet zoiets van: kan ik nog even naar buiten, want ik moet ballen. Hoewel ze wel altijd aan het ballen zijn.”
Iets anders: Harlemlakers was in de tijd dat jij jong was, Okke, niet echt een vereniging die puur gericht was op talentontwikkeling. Toch is er in die periode wel iets speciaals gebeurd: jullie werden kampioen van Nederland met de aspiranten. Met jouzelf, Edo de Vries en René Mol onder andere. Was dat een toevalstreffer?
Okke: “Ik wil mensen niet tekort doen, maar ik denk wel dat het een toevalstreffer is geweest.”
Een aantal getalenteerde jongens, dat in die jaargang toevallig net allemaal bij elkaar zat?
Okke: “Ik denk het. Maar ik denk ook dat René van Zoolingen het toen heel aardig gedaan heeft.
Die trainde en coachte ons toen. En Joep Hartman deed het ook af en toe.” Dus het was niet helemaal toeval.
Okke: “Nee, want René was wel heel gedreven, en wilde er vol voor gaan.”
Hoe vaak trainden jullie?
Okke: “Ik denk twee keer per week of zo. Maar ik was met Edo en René altíjd aan het basketballen. Die Edison-gymzaal hebben we regelmatig gekraakt. Gingen we via het dak door een raampje naar binnen. Konden we lekker binnen basketballen.”
En later werd je het enige lid van Kombij/Harlemlakers waar ooit een opleidingsvergoeding voor is betaald, omdat hij naar een vereniging vertrok die landelijk speelde… De club had recht op 8000 gulden, maar kreeg uiteindelijk maar 3500 van Bram Brakel na hardvochtige onderhandelingen. Wat kreeg je daar zelf van mee?
Okke: “Ik wist dat Joep en Henk daar mee bezig waren. Maar ze zeiden wel tegen mij: we gaan je niet tegenhouden, als ze niet willen betalen of zo. En dat heb ik toen heel erg gewaardeerd. Volgens mij hebben ze toen nog wel iets geregeld in de zin van: als het goed gaat, dan krijgen jullie de rest van het geld later. Nou, het gìng goed, maar dat geld kwam natuurlijk niet meer.” E
n na je topbasketballcarrière ben je niet meer terug geweest bij Harlemlakers, toch?
Okke: “Jawel… Ik was van plan om even een jaartje niks te doen toen ik in 1999 stopte, maar… ik kreeg elke week een brief. Daar stond dan bijvoorbeeld in: nog drie weken, dan volgt er een geweldig aanbod. ‘An offer you can’t refuse.’”
Aanbod? Wat voor aanbod?
Okke: “Ja, dat kwam dan later pas.”
Van wie kreeg je die brieven?
Okke: “Joep Hartman zat er volgens mij sterk achter. En toen het aanbod uiteindelijk kwam, stond erin: je hoeft niet naar de coach te luisteren, je speelt altijd, je hoeft niet te verdedigen, je hoeft dit niet en je hoeft dat niet. Dat vond ik een feest natuurlijk. Dus ik ging weer voor Harlemlakers spelen. Later zijn mannen als Sander Kales en Eelco Derks er ook nog bij gekomen. Speelden we op rayonniveau.”
Maar dat was allemaal meer voor de lol.
Okke: “Ja. Lekker ballen. Maar op een gegeven moment merk je natuurlijk wel dat je eigen niveau ook achteruit gaat. En drie jaar geleden werd ik er helemaal naar van dat ik constant ondersteboven werd geschopt door iedereen, en dat de scheidsrechters helemaal niks deden. Zo van: denk maar niet dat je wat bent. En dat werd ik echt helemaal zat. Toen we tegen Akrides speelden, de ploeg van Rolf Franke en allemaal oud-eredivisiespelers, ontplofte ik toen er voor de vierde keer aan me werd gehangen en daar niet voor gefloten werd. Werd ik het veld uit gestuurd. En op een gegeven moment merkte ik dat ik er alleen al agressief van werd als ik erover praatte. Toen dacht ik: dit is niet goed. Ik moet gewoon stoppen.”
Pak je nog wel eens een bal op?
Okke: “Ja… Dat was wel geestig: ik had laatst een wedstrijd bij Marco de Waard in Dordrecht. Oud-Frisol tegen oud-internationals. Ik geloof dat ik tien driepunters maakte. Ik kòn weer niet missen. En dat terwijl ik zes maanden geen bal had aangeraakt…”
Hoe kijk je terug op je topbasketballcarrière?
Okke: “Het was geweldig.”
Nooit ergens spijt van gehad?
Okke: “Nee. Ik heb tegen heel grote spelers gespeeld en internationaal een hoop gepresteerd. Daar ben ik echt heel trots op. En de periode in Den Helder, dat is echt de mooiste tijd geweest.”
Met Ton Boot als coach.
Okke: “Ja. De teams die we daar hadden – met Marco de Waard, Cees van Rootselaar, Rolf Franke, Chris van Dinten, Henk Pieterse en de Amerikanen die we hadden – waren echt uitzonderlijk. De wedstrijden gingen zó vanzelf… Nog altijd als ik met die jongens samen speel, is het van: twee vingers in je neus. Dat gaat zó makkelijk allemaal. Je weet gewoon dat als je er op tijd staat, je die bal in je handen krijgt. En vice versa. Dat gevoel van samen spelen, en alles wat je er voor doet, dat is waar het allemaal om gaat. En Boot cultiveerde dat natuurlijk ook heel erg. We straalden een enorme kracht uit en werden soms kampioen met heel veel overmacht. Dat kwam omdat al mijn medespelers er hetzelfde over dachten als ik. Daar vond ik echt verwante geesten.”