31 oktober 2009
Zeg “basketballclinic voor de jeugd” en je zegt “Henk Pieterse”. Zes keer werd hij kampioen van de Nederlandse eredivisie, 101 keer speelde hij voor Oranje en bijna haalde hij zelfs de NBA. Nog indrukwekkender zijn de cijfers die hij ná zijn basketballcarrière heeft ‘gescoord’. Wat dacht je van 1000 tot 1200 clinics per jaar? Zestigduizend kilometer per jaar in zijn speciale clinicbus, oftewel anderhalf keer de wereld rond? En nog een keer 60.000, maar dan kinderen, die hij elk jaar met basketball in aanraking brengt of houdt? En dat nu al zeven jaar op rij? Maar de belangrijkste cijfers weten we nog niet eens precies. Hoeveel kinderen heeft hij blijvend geïnspireerd? En hoeveel kinderen die vroeger misschien gepest werden, zoals hijzelf ooit vreselijk werd gepest, heeft hij een gevoel van eigenwaarde kunnen geven? Het moeten er veel, heel veel zijn. Hoog tijd voor een diepgravend interview. Een interview over de speciale band die de 2 meter 11 lange Henk heeft met kinderen. Over wat hij zelf als kind heeft meegemaakt. Over hoe hij zijn clinics daarop heeft aangepast. Een interview met een lach, en wel meer dan één. Een interview met een traan. Een paar.
Ik ken Henk al sinds het eind van de jaren ‘70, toen we allebei basketballden bij Delta Lloyd Amsterdam. Hij op dat moment in de junioren (U18), waarmee hij kampioen van Nederland werd, en ik in de kadetten (U16), waarmee ik geen kampioen werd omdat Wilskracht dat meestal werd met coach Eric Kropf. Tegenwoordig kan ik eindeloos blijven kijken naar zijn clinics, ondanks dat ik er inmiddels al aardig wat heb gezien. Van begin tot eind zit ik, en ik niet alleen, met een brede glimlach op mijn gezicht die er niet meer af wil. Bij een clinic van Henk Pieterse aanwezig mogen zijn is en blijft een feest. De manier waarop hij kinderen die al basketballen – en kinderen die nog niet basketballen maar dat misschien wel willen gaan doen – steunt en inspireert met een magische mix van humor, dans, muziek, basketballspelletjes en -trucjes en vooral persoonlijke betrokkenheid, is volslagen uniek.
Hallo, ik ben Ome Henk, ik ben 2 meter 11 en ik heb schoenmaat 52… oooooohhh! (kinderen: oooooohhh!)
Vroeger op school werd ik heel erg gepest omdat ik zo lang en zo dun was, en het werd zo erg dat ik in de pauze op het toilet mijn brood ging opeten. (Indrukwekkende stilte.)
OK, allemaal in een grote cirkel gaan staan! Dat is een rond vierkant…
Hé, kom op, je bent geen kind meer! O, jawel, mijn fout…
Applaus voor jezelf! Zeg mij na: A! B! C! D! Hoela! Hoepa! Hoela hoepa! Ali Baba! (Stuitert bal tussen zijn benen door.) Nee, niet Ali Balla… Als ik zeg: 9, 10, dan ga je twee keer klappen. OK, let op: 9,11! (En natuurlijk wordt er geklapt, hilariteit alom.)
Kijk, als de bal per ongeluk bij je wegrolt, zeg je niet tegen een ander: Hé, gooi die bal eens! (Rolt bal weg, zegt tegen jongetje:) Hé, gooi die bal eens?
En tussen al die grappige en serieuze opmerkingen door wordt er bijna doorlopend gebasketballd, gedanst en plezier gemaakt. Als Henk op een regenachtige zaterdagochtend in oktober weer een spetterende clinic heeft gegeven (binnen in de Wibauthal wel te verstaan), wordt het toch echt tijd om even alleen maar te praten. Met de Tsjoemp. En ondanks het feit dat hij een heel druk programma heeft, en er bovendien thuis twee kleine jongetjes op hem wachten (zijn jongste zoontje Fabio Miguel dat begin september werd geboren, en Henrique van één jaar oud) maakt hij toch een uurtje voor ons vrij. Grote klasse.
Henk, wat is jouw band met kinderen? Die is heel bijzonder volgens mij.
“Mijn band met kinderen is dat ik heel snel aanvoel wat een kind voelt. Ik kan mezelf goed in de gedachtewereld van een kind bewegen. Heel raar is dat. Ik ben nog steeds kind; zo voel ik het zelf.”
“Op 15-jarige leeftijd ben ik vernederd op school. Ik weet ongeveer wel wat je voelt als kind, als je net iets anders bent dan anderen. Negentig procent van de kinderen is niet mooi of knap of sportief. Zo zie ik het. Tien procent is heel sportief en ziet er goed uit. Ik kan me heel snel bewegen in de situatie van die 90 procent. Omdat ik mezelf ook zo voelde. Ze zijn òf verlegen, òf schuchter, voelen zich niet goed in hun lichaam, kijken scheel, hebben rood haar… In ieder geval iets dat opvalt, en dat niet precies past bij dat mooie beeld.”
“Nou, zodra ze binnenkomen bij één van mijn clinics, weet ik precies wat een kind voelt. Hoe ze in elkaar zitten. En als ik dan eenmaal bezig ben, probeer ik zo snel mogelijk een band te leggen met ze. Niet emotioneel, maar ik zeg wel dingen tegen ze waardoor ik kan zien of ze wel of niet lachen. Dan weet ik precies: zo denk jij, en zo voel jij je. Dat lijkt allemaal wel heel diep gedacht, maar het is wel heel belangrijk in het werk dat ik doe.”
Maar alles wat je nu doet bij die clinics, is dat voortgekomen uit die vernedering toen je 15 was?
“Ja. Ik zat toen op de HAVO aan de Zocherstraat in Amsterdam. De pesterijen liepen hoog op. En niemand had het in de gaten. Het was zo erg dat ik me vaak opsloot op het toilet, om te gaan eten. Terwijl de andere kinderen aan het spelen waren. Of ik ging in het Vondelpark lopen met jongens, waarvan ik dacht dat het mijn vrienden waren. Die gingen me dan helemaal kleineren over hoe ik eruit zag. God, wat ben jij mager. En het bleef maar doorgaan. Ik liep dan wel met ze mee, maar voelde me verschrikkelijk. En dat hou je vast. Dat blijft in je zitten.”
Vóór je vijftiende had je geen last van pesterijen?
“Nee. Vóór mijn vijftiende was ik gewoon een kind dat lang was. Toen merkte ik er nog niet zoveel van. Maar toen ging ik naar de HAVO en merkte ik wel dat ik anders was anderen. Ik groeide heel snel. Veertig centimeter in een half jaar, of een jaar. Was ik ineens twee meter vijf. En nog maar 65 of 70 kilo. Graatmager. En ik had een kippenborst. Met zo’n naar voren stekende bult. Als ik me voor de gymles moest omkleden, werd ik altijd bekeken. Je zag al m’n ribbetjes, en ik was hartstikke lang. Ik lag ’s avonds jankend op bed. Zo van: waarom word ik altijd bekeken? En dan ook nog dat schreeuwen en schelden. Dat naampjes noemen.”
Wat zeiden ze tegen je?
“Spaghettisliert. Lange dweil. Lange darm. Een geschiedenisleraar zei dat ook: hé, lange darm… Of: spaghettisliert, ga ik in de hoek staan.”
Die dacht een leuke grap te maken.
“Ja, was ik 15 en moest ik in de hoek gaan staan. Bij een gordijn. Zei de leraar: hé, daar hangt nog een spaghettisliert aan het gordijn. Zo stond ik in de hoek te janken als 15-jarige jongen. Terwijl ik eigenlijk niet goed wist wat ik fout deed. Het leek net alsof ze de pik op me hadden. Alsof ik een makkelijk doelwit was.”
Het was dus niet één incident, maar het was een lange reeks…
“…scheldwoorden, vernederingen. Je gaat dan hopen dat niemand je ziet. Je gaat je in allerlei bochten wringen.”
Wat voor bochten?
“Je probeert weg te komen van alles. Je probeert erbij te horen, maar je hoort er niet bij. Dus ging je krom lopen om maar net zo lang te zijn als andere kinderen.”
“Op een gegeven moment hadden ze van die broeken die wijd uitliepen aan de onderkant. Die ging ik ook dragen. Je weet wel, die broeken van Saturday Night Fever.”
John Travolta.
“Dat was hèt toen. Dus dat ging ik ook dragen. Maar ja… het waait veel in Nederland. Dan ging die broek flapperen en zag je die stokken van me. Die dunne benen. Stond iedereen op het plein weer te lachen om hoe ik erbij liep.”
“Nou, op een gegeven moment had ik een spijkerbroek gevonden die wat stijver was. Dus die flapperde niet zo in de wind. Als ik dan ’s avonds thuis kwam, legde ik die broek onder mijn matras. Zodat-ie elke dag gestreken was en ik hem elke dag aan kon. Dan ben je dus vijftien. De gedachte alleen al dat ik daar constant mee bezig was. In plaats van met school, vrienden en dit en dat.”
“Ik had vaak een jas aan. Mooi weer betekende ellende voor mij. Want dan liepen kinderen in een T-shirt. Dan was het van: waarom loopt Henk nog in een jas? Nou, Henk wou er fors uitzien, groot uitzien. Dat soort dingen deed ik dus.”
Hoe lang is dat doorgegaan?
“Tot ik een nieuwe gymleraar kreeg, toen ik bijna zestien was. Meneer Kuit. Die zei tegen mij: hé, jij kan goed rennen, hè? En: god, wat kan jij goed touwklimmen. Want ja, ik was sportief. Ik kon alles wel. Op een gegeven moment ging ik een beetje schieten met een basketball. Hij zegt: waarom ga je niet basketballen? Ik zag dat niet zo. Ik zei: tsja, basketballen. Moet ik m’n ouders om contributie vragen. Want m’n vader was stratenmaker en m’n moeder maakte schoon. Slagerijen en zo. En om dat dan te gaan vragen… Maar meneer Kuit zei: je moet echt op basketball gaan. Voor jezelf. Ga het nou eens proberen; misschien vind je het wel wat.”
“Uiteindelijk heb ik mijn ouders overgehaald. Die betaalden de contributie. Die was niet zo hoog gelukkig. En zo kwam ik voor de allereerste keer in de Jan van Galenhal terecht. Voor mijn eerste training bij Delta Lloyd. Zestien was ik inmiddels.”
“Nou, ik kwam de hal binnen en zag daar allemaal jongens trainen. Ik zag Hank Smith (Amerikaan en oud-topscorer in de Nederlandse eredivisie, FV) trainen met de senioren op het eerste veld, en daarachter de jongere jongens. Ik zag Ronald Schilp, tjee, wat was die mager ook. Andere jongens waren nòg magerder. Nou, die jongens waren hèt. Die konden basketballen, die konden schieten en rennen, en die spraken normaal tegen elkaar. (Nadrukkelijk:) Ro-nald, zeiden ze. En: hé Peter! Hé Jan! Ik hoorde námen. Niet woorden als ‘lange’ en ‘dweil’ en ‘skelet’. Ik dacht: dit is cool, man. Dit wil ik ook.”
“Nou, toen ging ik basketballen, en opeens zeiden mensen tegen me: hé Henk, gooi die bal. Ik dacht: hij heeft het tegen mij. Hij zegt ‘Henk’ tegen mij. Ik voelde me zó goed, man. Dat andere kinderen míjn naam noemden. Ik krijg er nu weer kippenvel van. Want ik weet nog precies hoe dat toen voelde. Ik dacht: hier wil ik blijven. Dit is mijn redding.”
Dat voelde je meteen zo?“
“Dat voelde ik direct. En kort daarna kwam ik in de Ookmeerhal, en daar zag ik Herman Keppy. Die was nog twee keer zo mager als ik! En die zat in de kleedkamer met z’n kleren uit, te praten met mensen, zo van: yo yo… En z’n ribben kon ik allemaal tellen! Die zat ik z’n nakie te praten met mensen. Ik dacht: hoe durf jij dat? Hoe durf jij met dit lichaam naakt te zitten?”
“Nou, dat soort mensen verandert je gewoon. Die mensen veranderen je mentaal hélemaal. Doordat ze je accepteren. Hij was al helemaal door die fase heen. Hij had een jack van Browns… dat wilde ik ook hebben. Hij was cool en dus moest ik ook cool worden. Herman Keppy is de meest belangrijke persoon in mijn jeugd geweest.”
Is hij ouder dan jij?
“Nee, hij is net zo oud als ik. (Grijnzend:) Tweeëntwintig. Maar waarom was hij de belangrijkste persoon in mijn jeugd? Omdat hij broodmager was, lang, en schijt had aan alles. Hij had zó’n kuif, puntschoenen, een opgerolde spijkerbroek… Blauwe suède Adidas-schoenen had-ie ook nog. Hij was ècht cool.”
Schijt hebben aan alles… Dat zat niet in jóu.
“Totaal niet. Maar Herman ging wel praten met mij. Hij nam mij ook mee naar het basketballveldje op het Museumplein. Dat ging heel snel. Boem, boem, boem. Ik trainde bij de junioren en voelde me meteen een ander mens. Ik kreeg ook zo’n Delta Lloyd-tas, zo’n vierkante grote. Ken je die nog? Nou, die nam ik mee naar school. Zette ik naast me neer. Delta Lloyd Basketball stond erop, in grote letters.”
En hoe werd daarop gereageerd?
“Zo van: hé, zit jij op basketball, man? Dan zei ik: ja, ik zit op basketball, weet je wel. Nou, dat was al een hele verandering. Opeens zagen ze me als een sportman. Die ommekeer was er meteen. Het was alsof ik als mens ineens waarde kreeg.”
Werd je op school vanaf dat moment volledig geaccepteerd?
“Dat ging heel snel. Ik voelde meteen verandering. We gingen bijvoorbeeld basketballen, en ze kozen mij! Terwijl ik daarvoor vaak de laatste persoon op de bank was. Maar nu werd ik direct gekozen.”
“In Amerika, toen ik voor Kentucky Wesleyan speelde, heb ik die waardering ook heel erg gevoeld. Kwam ik daar aan op het vliegveld, zeiden ze bij de douane tegen me: hey, what college do you play for? Het ging meteen over basketball. Hier in Nederland was het altijd: hé man, krijg je wel te eten thuis? Of: Goh, wat lang ben jij…”
Had je voor je zestiende al eens gebasketballd?
“Alleen op een veldje. Dezelfde plek waar Ruud Gullit en Frank Rijkaard voetbalden, op het Balboaplein. Die voetbalden op een veldje ernaast, met twee van die goals met een gat erin. Maar als er daar te weinig mensen waren, kwamen ze naar het basketballveldje toe. Daar waren wij bezig. Ik met een paar andere jongens. Maar Ruud Gullit en Frank Rijkaard waren daar echt dé poep. Die kwamen naar mij toe: hé, wij willen die palen gebruiken, sodemieter op. Nou, daar gingen we dan. Weg. Want zij wilden die palen gebruiken, omdat dat veld kleiner was en ze maar met een paar mensen waren. Het grappige is dat Ruud Gullit een autobiografie heeft geschreven waar dat verhaal ook in staat. Zo van: Pieterse, een latere international, schopten we van het veld af. Zoiets blijft je altijd bij.”
Jij was natuurlijk nogal timide in die tijd.
“Ik ben altijd wel timide gebleven, maar niet als basketballer. Want ik voelde me gewoon een ander mens worden.”
Ik wil nog heel even terug naar die periode dat je zo getreiterd werd. Je zei: het was een stroom aan verwensingen en scheldwoorden. Maar staan jou nog incidenten bij waarvan je zegt: dat was echt heel erg?
“Er is wel één ding gebeurd, maar als ik daarover praat, haal ik heel veel dingen naar boven bij mezelf.”
Je ging nooit knokken, nooit vechten?
“Ik heb één keer geknokt. Toen heb ik een jongen in de houdgreep genomen die achter ons aankwam en me in mijn rug had geschopt, bij een kermis in de Jordaan. Ik had nog nooit gevochten, maar voelde een kracht in me opkomen, dat ik dacht: wat is dit? We lagen op straat en er kwam een auto aan, dus ik moest hem wel loslaten. Hij stond op, trok zijn shirt uit en bleek een heel gespierd lichaam te hebben. Nou, ik was binnen een fractie van een seconde verdwenen.”
“Maar dat heeft niets te maken met dat ene hele erge ding dat ik heb meegemaakt. Dat wil ik echt niet vertellen…”
Dat hoeft ook niet.
“Maar er zijn wel andere dingen gebeurd, zoals dus: op het toilet je brood opeten. Ik zette dan, zittend op de wc-pot, mijn voeten tegen de deur, zodat niemand me kon zien als ze onder de deur door keken. Maar toch: als er alleen al iemand de toiletruimte binnenkwam, zat ik helemaal te shaken. Omdat ze me aan het zoeken waren. Ze hadden niks te doen in de pauze, dus ze zochten gewoon mensen om te treiteren. En ik was het grootste treiterpunt.”
Kregen ze je op een gegeven moment toch niet in de gaten, daar op de wc?
“Nee, ik heb dat altijd wel kunnen verbergen. Ik moet wel zeggen dat ik dat niet doorlopend deed, maar ik zat wel vaak op dat toilet, ja. Ik heb dat eigenlijk ook niemand verteld, totdat ik met die basketballclinics voor de jeugd begon. Ik heb hele slechte herinneringen aan die tijd, die ik volgens mij heel lang heb geblokkeerd. Maar op een gegeven moment ga je ze toch naar boven halen.”
“Maar er was één heel belangrijk ding in mijn leven: mijn vader had heel veel aanzien als sporter. Die was bokser. Hij was breed, twee meter lang en had zúlke armen. Hij was een bekende amateurbokser in die tijd. Hij trainde hard en was, toen hij al ouder werd, nog steeds bezig met gewichten. Lag ik als mager ventje in bed, hoorde ik hem steunen en zuchten aan de gewichten. Op een gegeven moment zei de dokter tegen mij: jij moet spieren kweken. Dat was om over die kippenborst heen te komen. Dus ik ging bij de fysiotherapeut push-ups doen. En ‘s avonds, voor ik naar bed ging, kreeg ik brood met kaas en pindakaas en dat soort dingen. Alleen maar om aan te komen. Ik moest ook twee liter melk per dag drinken. Ze gingen echt hard aan het werk om spieren bij mij te kweken. Mijn vader heeft mij daarin ook geholpen.”
Ik heb al een hele tijd een boek op tafel liggen, waaruit ik Henk een stukje wil voorlezen. Omdat het stukje me, toen ik het voor de eerste keer las, meteen aan Henk deed denken. Het komt uit het prachtige boek On The Shoulders Of Giants van Kareem Abdul-Jabbar, 62 jaar inmiddels en nog altijd 2 meter 18 lang, maker van 38.387 punten waarvan het leeuwendeel via zijn beroemde skyhooks, en daarmee NBA-topscorer aller tijden. Jabbar zegt iets heel moois over de tijd dat hij als 9-jarig jochie, meer dan een kop groter dan de meeste van zijn leeftijdgenootjes, begon met basketballen.
Maar hoe slecht ik ook speelde, als ik op het basketballveld stond, sloeg tenminste niemand me in mijn gezicht. Tijdens een wedstrijd stond ik na een dribble met de bal in mijn handen, en wilde hem wanhopig aan iemand kwijt. Maar ik zag niemand van mijn teamgenoten vrij staan. En dus keek ik over mijn schouder naar de basket, pivoteerde, en liet mijn allereerste hookshot los. De bal draaide uit de ring en ging mis. Maar dat gevoel dat ik kreeg – het gevoel van kracht en controle terwijl ik zwaar verdedigd werd, maar toch in staat was om boven iedereen uit te stijgen en te doen wat ik moest doen – dat gevoel gaf me nieuwe energie. In een omgeving waarin ik dagelijks te pakken werd genomen door pestkoppen, en niets anders kon doen dan onzichtbaar worden, had ik nu op dat basketballveld iets gevonden, in dat hookshot, dat me iets teruggaf van wat ik was kwijtgeraakt. Trots, zelfrespect, zichtbaarheid.
Ik kijk weer op naar Henk en zie een grote sterke man van twee meter elf, die zijn gezicht achter zijn handen verborgen heeft en zijn tranen de vrije loop laat. (Alsof grote sterke mannen van twee meter elf niet mogen huilen…) Praten gaat niet meer en ik voel me een beetje ongemakkelijk. We stoppen even.
Sorry Henk, dit was ook weer niet de bedoeling. Ik merk wel dat je veel in dat stukje herkent.
“Kinderen doen elkaar zo veel pijn… Ongelooflijk. Ze begrijpen niet waar ze mee bezig zijn af en toe. En als ik daar dan wat aan kan doen tijdens mijn clinics… Ik probeer het allemaal met grappen te doen, weet je wel. Ik weet wel: het komt allemaal zo luchtig over, maar…”
Als je zo’n clinic geeft en je merkt dat er problemen spelen, probeer je die dan met humor op te lossen?
“Alleen maar met humor. Ik probeer daar overheen alleen maar grappen te maken. Want ik weet gewoon dat als ik te diep ga over dat pesten… Weet je wat het is? Mensen denken misschien wel eens: daar heb je hem weer met dat pesten.”
Nou, ik denk dat niet. Jij vertelt dat verhaal over het pesten bij het begin van elke clinic, maar ik denk niet dat er één kind of één toeschouwer is die vaker een clinic van jou heeft meegemaakt, die denkt: daar heb je hem weer.
“Ik weet het niet.”
Nou, ik wel.
“Kijk, ik probeer het altijd een beetje luchtig te brengen. Want de dingen die met mij gebeurd zijn als kind, dat ik me echt voelde als een stuk stront… Dat wens je gewoon niemand toe. Je ergste vijand nog niet. En als je dit dan hoort van zo’n mega-ster… Want Kareem is echt mijn idool. En ik wist dit niet eens van hem. Die man is gewoon een gigant. Ik heb hem één keer mogen ontmoeten. En als hij dat dan zegt, herken je dat direct.”
“Hij zegt: ik steeg boven iedereen uit. Nou, voor mij was het alleen al het meedoen. Ik werd geaccepteerd als basketballer. Ik loop bijvoorbeeld liever in deze kleren (wijst op zijn T-shirt en trainingsbroek, waarin hij vóór het interview nog een clinic heeft gegeven) dan in gewone kleren. Want nu zeggen mensen: hé, je bent zeker basketballer, hè?”
“Kijk, ik zit nu te huilen, maar dat had ik laatst ook toen ik een clinic op een school gaf. Op een vrijdagmiddag toen ik heel moe was. Dan vertel ik dingen, en ga ik iets té ver door. Dan sta ik voor die kinderen te janken, en staat de helft mee te janken. Want die hebben vaak ook dingen meegemaakt.”
“Het mooie is wel, dat als je dit vertelt, je voor kinderen duidelijk één lijn kunt trekken. Iemand die heel goed is in sport, zal altijd wel sporten. Maar een kind dat niet zo lekker in zijn vel zit, en misschien gepest wordt, ziet nu dat er iemand aan zijn kant staat. Dus die denkt dan: nou, we gaan er voor. Bovendien heb ik de muziek hard staan, dus je hoort het niet eens meer als iemand wat vervelends roept.”
“Overal zit een bedoeling achter bij die clinics. Het is niet zo van: och, ik ga even grapjes maken. Als ik de kinderen vraag een dansje te doen, kan ik meteen zien: doen ze dat, ja of nee? Kan ik wat met ze bereiken?”
Kijk je wel uit dat je niet te vaak gaat huilen tijdens die clinics?
(Lacht.) “Nee, dat zal ik niet doen. Maar ik moet wel zeggen dat ik heel veel clinics doe. Soms is het wel een beetje belachelijk. Ben ik zeven dagen per week bezig. Maar het blijft erg leuk, en voor mij voelt het alsof ik een soort van missie heb.”
Wat is die missie?
“De missie is om zoveel mogelijk kids in contact te brengen met onze fantastische sport, en ook, door het vertellen van mijn eigen ervaringen en belevenissen, ze te helpen begrijpen wat pesten kan doen met een mens.”
Nog even terug naar Kareem. Zíjn specialiteit werd de skyhook, een hookshot waar bijna niemand bij kon omdat hij het op het hoogste punt losliet.. Wat werd jouw specialiteit?
“Nou, op een gegeven moment leerde ik dat als ik die bal hoog genoeg boven de ring bracht, dat ik dan kon dunken. Nou, dat werd dus een feest. Want ja, ik was lang, kon rennen en ik woog niks. Dus ik ging dunken als een gek. Ik dunkte alles wat ik mijn handen kreeg. Voorover, achterover, wat dan ook. Op een gegeven moment ging ik met Herman Keppy, die bij een andere club speelde, weddenschappen doen: wie dunkt het meest.”
Tijdens partijtjes?
“Partijtjes, wedstrijden… alles. Ronald Schilp kan dat beamen. Ik dunkte zó ontzettend veel… Vijf, zes keer per wedstrijd.”
Over mensen heen ook?
“Nou, dat weet ik niet. Maar ik was gewoon heel snel. Lang, maar ook snel. Ik kon heel makkelijk dunken. Dat was mijn ding. Gewoon die bal zo hard mogelijk door de ring rammen.”
Zat daar ook frustratie in?
“Volgens mij wel, ja. D’r zat van alles in.”
Grappig dat je het over dat dunken hebt. Want jij bent degene die mij op mijn zestiende, toen ik uitgegroeid was tot de 1 meter 89 die ik nu ben, inspireerde om te leren dunken. Kun jij je nog herinneren dat toen jij in Amerika op college zat…
“…dat jij mij toen geïnterviewd hebt voor het clubblad van Delta Lloyd?”
Ja, dat jij vertelde dat jullie voor de wedstrijd altijd patat met hamburgers aten omdat je daar energie van kreeg, en dat ik dat allemaal bloedserieus opschreef… Dat was het beste voedingsadvies dat je ooit hebt gegeven, maar niet heus. Nee, wat ik bedoel is dat jij me adviseerde om van die gewichtjes om mijn enkels te doen. Van die zandzakjes. En je nam allerlei schema’s met sprongtraining voor me mee. Die ging ik allemaal uitvoeren. Kijk, tegenwoordig kan ieder jongetje van 1 meter 89 dunken, maar in die tijd was dat niet zo. En toen ik 30 jaar geleden, als jochie van 16, tijdens de warming-up voor een wedstrijd ineens begon te dunken, liep de hele Apollohal uit voor mijn gevoel. En dat kwam allemaal door jou…
“Grappig dat je dat zegt, want ik kom nog steeds mensen tegen, volwassenen ook, die tegen me zeggen: door jou ben ik gaan basketballen. Die heb ik dan ooit les gegeven tijdens een jeugdkamp op Papendal of zo.”
“Marvin Zaandam, die jongen met die stevige armen die nu eredivisie speelt bij Rotterdam, was een klein poepertje toen ik hem training gaf op Papendal. Die kwam ik laatst tegen, en hij zei tegen mij: jij hebt me leren basketballen; jij hebt me inspiratie gegeven. Ik zeg: wie ben jij dan? Ik herken je niet. Hij weer: Ik ben Marvin. Marvin Zaandam. Ik zeg: Je naam herken ik wel. Nou, hij liet de foto’s zien van Papendal destijds: een dun mannetje was hij toen.”
Zoals bij jou die onzekerheid door het basketball werd weggenomen… Zijn er ook mensen die tegen jou zeggen: jij hebt me geholpen van mijn onzekerheid af te komen?
“Ja, vooral op scholen. Dan zijn er soms meisjes die wat dik zijn of zo, maar een perfect schot hebben. Dus in plaats dat je dan gaat zeggen: goh, je moet wat aan je gewicht doen, heb je het alleen maar over dat schot. Zo van: hé, jij hebt een goed schot, zeg. Je moet echt eens kijken of je niet wil gaan basketballen. Krijg ik ‘s avonds een mailtje van datzelfde kind: Ome Henk, ik heb van de gymleraar nog nooit iets positiefs gehoord over wat ik doe. Kunt u mij vertellen waar ik een club kan vinden? Dan geef ik haar het nummer van een club in de buurt en bel ook die club dat er een meisje bij hun wil komen trainen.”
“Kijk, het gaat niet om de oefeningen die je doet met die kinderen tijdens die clinics. Het gaat om de inspiratie die je geeft, en de power. En kinderen geven je zo veel terug… Als ik spring zei, sprongen ze omhoog. Ze deden alles wat ik zei! En dat is zo’n goed gevoel. Dat begon al op die kampen in Papendal. We trainden buiten in de regen, man. Stonden daar allemaal coaches met een parapluutje, en ik ging met die kinderen buiten staan en riep omhoog naar de regen: kom maar regen, kom maar! En ja hoor, al die kinderen: kom maar regen, kom maar!”
Henk, ik wil je ter afsluiting een aantal steekwoorden geven waarvan ik denk dat ze op jouw clinics van toepassing zijn. Ik wil aan je vragen om op elk steekwoord een reactie te geven. Eerste steekwoord: plezier.
“Hèt belangrijkst voor beginnende basketballers. Als je geen plezier hebt in wat je doet, vergeet het dan maar. Als je iemand voor een groep kinderen zet en hij straalt plezier uit, dan kan hij heel veel bij ze voor elkaar krijgen. En heel veel van ze terugkrijgen. Als je geen plezier uitstraalt, maar misschien wel alle boeken kent en de beste coach van allemaal bent, dan gaan het je toch niet lukken. Maar dan heb ik het wel over de jeugd die naar die clinics komt, en niet over kinderen die al goed kunnen basketballen.”
En jouw eigen plezier? Hoe hou je dat vast? Want al die clinics zien er redelijk hetzelfde uit.
“Ja, dat moet ook wel. Die regelmaat moet ik hebben voor mezelf. Dat ik weet: dit werkt, dit werkt en dit werkt. Ik probeer soms wel kleine dingetjes uit, maar ik hou vast aan de dingen waarvan ik weet dat ze werken. En mijn eigen plezier… dat hou ik vast door de wetenschap dat ik heel veel kinderen bereik. Bovendien zie ik het geven van clinics nog steeds niet als een beroep. Meer als een hobby die uit de hand gelopen is. Ik ben hier gek van. Ik vind het super dat ik dit mag doen.”
“Ik moet wel dit zeggen: computers en telefoons en zo zijn tegenwoordig belangrijker voor kinderen dan dat ze goed kunnen sporten. Sommige kinderen hebben gewoon een telefoon in hun zak tijdens de gymles! Moeten ze dribbelen, valt er een telefoon uit hun zak. Daarom ga ik steeds meer van de kinderen vragen, en ook van de leraren. Ik wil dat die leraren ook inspiratie geven. Ze vragen me wel eens: hoe veel kinderen kun je hebben op de clinic? Dan zeg ik: gooi er maar zo veel mogelijk in die gymzaal, zo lang ze maar kunnen bewegen.”
Ander element dat in jouw clinics belangrijk is: kracht.
“Krachtoefeningen doe ik veel met die kinderen, ja.”
Niet alleen in je oefeningen, maar ook in wat je zegt. Het woord ‘power’ komt vaak terug.
“Ja. Wat je vaak ziet tegenwoordig, is dat als een kind een bal op zijn hoofd krijgt, een volwassene zegt: o, wat is er dan, kom maar bij mij zitten… Maar ja, dat kind huilt vaak niet eens. Ik zeg: hé, kom op. Ga je door of ga je niet door? We hebben je nodig. En dan gaat dat kind door. Je moet kinderen er overheen zetten. Maak ze niet zwak. Want als je zwak bent, gebeurt hetzelfde als vroeger met mij gebeurd is. Blijf sterk, blijf overeind. Tijdens clinics laat ik ze zien: ga nooit voorover gebogen staan, om uit te rusten of zo, want dan zeg je eigenlijk tegen je tegenstander: kick my ass.”
Nog een steekwoord. Humor.
“Dat is de drive achter alles. Er is een sportcommentator die, als hij mij zag wanneer ik een wedstrijd in de eredivisie moest spelen, altijd tegen me zei: hé, lange dweil. Bij wijze van grap. En daar lachte ik dan om. Maar tegelijkertijd dacht ik: ja, dat hoorde ik vroeger, maar nu niet meer. Waarom doe je dat nog steeds? Maar ik lachte dus wel, en als je dat doet, blijkt dat die negatieve gevoelens meteen stoppen. Mensen kunnen je niet raken dan. Als iemand zegt: jij bent lang, dan zeg ik: ja, wat ben ik lang, hè? Ongelooflijk. Je bent de eerste die het zegt vandaag.”
Het lijkt erop dat je tijdens die clinics niet alleen anderen aan het lachen wil maken, maar ook jezelf.
“Ja, klopt.”
Nog een belangrijk woord: zelfvertrouwen.
“Heel belangrijk. Ik probeer vertrouwen te geven aan kinderen. Met een paar woordjes kan je iemand een enorme lift geven. Dan zeg ik dingen als: hé, ik wil je geen pluim in je kont steken, maar jij moet dit schot volhouden. Zó schiet je goed. Hé, kom allemaal even kijken naar hoe dit kind hier staat te schieten. Ik weet dan: dat meisje kan misschien niet zo goed rennen, niet zo goed dribbelen, maar ze heeft een goed schot. En dus focus ik alleen maar op dat schot. Dan zie je een lach op haar gezicht verschijnen en gaat ze helemaal rechtop staan. Dan weet ik: het is me gelukt.”
Inspiratie.
“Inspiratie geven is iets waar ik elke dag mee bezig ben. Ik probeer kinderen te inspireren met mijn verhalen en de dingen die ik heb meegemaakt. Om ze te laten weten: ga goed met elkaar om. En: kijk eens hoe ver ik ben gekomen met nul talent en alleen maar lengte. Door alleen maar dingen te willen, en niet meer bij die ellende te willen horen.”
“Ik raak hartjes. Dat voel ik. En ik hoef helemaal geen technische dingen met ze te doen. Daar zijn de coaches voor. Ik heb er ook te weinig tijd voor. Ik heb een uur of twee voor al die kinderen. Dan wil ik alleen maar inspireren en plezier brengen. Ik wil hun hartjes pakken; laat de coaches hun hoofdjes maar pakken.”
Muziek.
“Ook heel belangrijk. Heeft voor mij ook weer met vroeger te maken. Ik kreeg ooit van mijn ouders een walkman, en als ik dan die koptelefoon op zette, hoorde ik niemand meer tegen me schreeuwen. Ik zat eens op de fiets naar huis met muziek op mijn hoofd, en zag kinderen voorbij lopen die iets van lange lul tegen me riepen. Waarop ik weer riep: ik weet niet of je ‘lange lul’ tegen me zegt, maar ik zit nu effe naar Stevie Wonder te luisteren.”
“Ik zit vaak liedjes uit de top-40 te downloaden, die ik tijdens de clinics gebruik. Maar oudere nummers als Boogie Wonderland draai ik ook. Dat doe ik dan weer voor de ouders. Michael Jackson is ook heel belangrijk. Heb ik altijd al gedraaid tijdens die clinics. Maar ghettomuziek zul je bij mij niet horen. Als je dat draait, verlies je heel veel publiek.”
Wat vindt jij zelf het mooiste liedje dat je ooit hebt gehoord?
“Voor mijzelf is Stevie Wonder het belangrijkst. Ik kies voor Living For The City.”
A boy is born in hard time Mississippi
Surrounded by four walls that ain’t so pretty
His parents give him love and affection
To keep him strong, moving in the right direction
Living just enough, just enough for the city…ee ha!
His father works some days for fourteen hours
And you can bet he barely makes a dollar
His mother goes to scrub the floors for many
And you’d best believe she hardly gets a penny
Living just enough, just enough for the city… yeah!
I hope you hear inside my voice of sorrow
And that it motivates you to make a better tomorrow
This place is cruel, no where could be much colder
If we don’t change, the world will soon be over
Living just enough, stop giving just enough for the city!!!!